In het TextielLab wordt niet alleen werk ontwikkeld in opdracht van makers, maar ook in opdracht van het TextielMuseum. Met de zogenoemde ‘collectieopdrachten’ wordt de museumcollectie actueel gehouden en verbreed. Kunstenaars kunnen hiervoor alles in en om het lab gebruiken.
De collectie van het TextielMuseum begon eind jaren 50 met de aankoop van de collectie Driessen, van de Leidsche Katoenmaatschappij. In de stalenboeken is te zien hoe de Katoenmaatschappij zich specialiseerde in het bedrukken van stoffen met batikpatronen. Anno nu is het verhaal daarachter iets om opnieuw te onderzoeken, vindt het museum. Want de originele batiks werden hier machinaal gereproduceerd om ze weer te verkopen in het land van herkomst. “Geld verdienen met het kopiëren van andermans culturele erfgoed is iets waar we nu opnieuw kritisch naar kijken,” zegt hoofd collectie en conservator Sjouk Hoitsma. Ze vertelt dat er net een aanvraag richting het Mondriaan Fonds is gegaan voor drie nieuwe opdrachten rond dit thema.
Stalenboek uit de collectie Driessen, te vinden in de bibliotheek. Foto: Cees de Jonge
Relevante verhalen
Dergelijke ‘collectieopdrachten’ vormen een belangrijke schakel tussen het museum en het lab. De kunstwerken die hieruit voortkomen, worden niet alleen tentoongesteld in het museum, maar ook opgenomen in de vaste museumcollectie. Deze opdrachten worden eens in de twee jaar aan drie of vier kunstenaars verstrekt rondom onderwerpen die aandacht verdienen. “We kiezen bewust voor onderwerpen die nog onderbelicht zijn in de huidige collectie of die actuele maatschappelijke thema’s aansnijden,” aldus Hoitsma. “Het gaat ons erom relevante verhalen te vertellen aan de hand van textiel.”
Dekoloniaal
Ten opzichte van de opdrachten die het museum voor specifieke projecten en exposities uitschrijft, zit er een breder cultuurhistorisch of vakinhoudelijk verhaal achter de opdrachten voor de collectie. Een belangrijk thema in de laatste rondes is bijvoorbeeld de omgang met het koloniale verleden. Daarvoor benadert het museum kunstenaars waarvan op basis van hun oeuvre te verwachten is dat zij hier een wezenlijke bijdrage aan kunnen leveren. Ervaring met breien, weven of een van de andere technieken in het lab is daarbij geen vereiste. Zo ontwikkelde Patricia Kaersenhout dit jaar zonder weefervaring wandkleden die erkenning zoeken voor de slachtoffers van de wanpraktijken uit de koloniale tijd. En kunstenaarsduo Alydia Wever en Ryan Oduber maakte voor hun collectiestuk kennis met breien. Zij ontwikkelden een gelaagde jurk die de zoektocht naar identiteit en verbinding verbeeldt vanuit hun Arubaanse roots.
Patricia kaersenhout en haar wandkleed, te zien bij de tentoonstelling Textile Now. Foto: Josefina Eikenaar. / Het collectiestuk van Alydia Wever en Ryan Oduber voor het TextielMuseum. Foto: Josefina Eikenaar
“We willen als museum kritisch naar onze eigen roots kijken.”
Gender
Een ander actueel thema is gender en identiteit. Hoitsma: “In de jaren 60 en 70 kozen vooral vrouwelijke kunstenaars voor het medium textiel hun werk werd toen niet gezien als volwaardige kunstvorm. Dat is nu gelukkig veranderd.” Het TextielMuseum is een van de weinige musea die geen ‘gender gap’ in de verzameling heeft, maar des te meer met emancipatie bezig is. Recentelijk is er steeds meer aandacht gekomen voor het verbreden van de collectie met een meer divers begrip van gender, dat voorbij de binairiteit van vrouw en man gaat. Dit is onder andere terug te zien in het in opdracht gemaakte werk van Geo Wyex en Ada M. Patterson. Op dit moment werkt Patterson bijvoorbeeld op de breimachines van het TextielLab aan een installatie waarin ze op poëtische wijze verkent welke potentie en schoonheid er te vinden is in de transformaties die zeedieren doormaken, als een analogie voor het veranderende trangenderlichaam.
Geo Wyex’s collectieopdracht, te zien bij de tentoonstelling Textile Now. Foto: Josefina Eikenaar
Technische innovatie
Naast de focus op de genoemde maatschappelijke thema’s, is ook vaktechnische innovatie een selectiecriterium voor dit soort opdrachten. Hoitsma noemt het meerjarentraject met DRIFT, waarin kunstenaars samen met productontwikkelaars aan het experimenteren zijn met bouwen met textiel. De installatie die daaruit voortkwam is vanaf 14 oktober in het museum te zien op de expositie ‘Is it alive?’. En daaruit is weer een vervolgonderzoek over weven met metaal voortgekomen. Ook het materialenonderzoek waar Asli Hatipoglu tot einde dit jaar nog mee bezig is in het lab, is hier een voorbeeld van. Hoitsma: “Met dergelijke onderzoeksopdrachten laat het labteam zich uitdagen om de grenzen van materialen en technieken op te rekken.”
“De hoofden en handen van de mensen in het lab worden de tools van de kunstenaar.”
Snoepwinkel
Kunstenaars die de opdracht aannemen, krijgen een werkperiode in het lab om samen met een productontwikkelaar en onder begeleiding van een conservator hun kunstwerk te ontwikkelen. Daarbij kunnen ze putten uit de rijke museumcollectie en de grootste bibliotheek in Europa op het gebied van textiel. Hoitsma: “Binnen die ontwikkeltijd krijg je de kans alle mogelijkheden van het TextielLab en het Textielmuseum te benutten. Dat is alsof je in een snoepwinkel beland bent. Naast alle mogelijke materialen en technieken, krijg je ook toegang tot de hoofden en handen van de mensen in het lab, dat worden in feite je tools.” Het daadwerkelijke maakwerk uit handen geven, kan in het begin nog best lastig zijn, weet de curator uit ervaring: “Het programmeren van de machines is een complex proces, waarbij je aangewezen bent op de kennis van de productontwikkelaar, zonder dat je meteen ziet waartoe het leidt. Maar na een tijdje ontstaan uit die wisselwerking juist de mooiste dingen.”