Borre Akkerdijk

Een drive om grenzen te verleggen

Vijftien jaar geleden werkte Borre Akkersdijk voor het eerst in het TextielLab. Nu heeft hij zijn eigen hightech breiwerkplaats in Amsterdam, waar hij de nieuwste machines van Stoll, Santoni en Mayer & Cie ongekende dingen laat doen. “Zonder die eerste jaren in het TextielLab stond ik niet waar ik nu sta.”

De eerste keer dat Borre Akkersdijk achter de machines stond in het TextielLab, studeerde hij nog aan de Design Academy Eindhoven. Zijn werk op de academie was gastdocent Maarten Baas opgevallen; toen Baas door het museum werd gevraagd voor een collectieopdracht, vroeg hij Akkersdijk mee te doen. “Maarten maakte eigenlijk helemaal geen zachte dingen, en ik was juist bezig met een heel tactiel textielproject.” Samen ontwikkelden ze in 2007 ‘Animal Skin’ in het lab: dubbelgeweven monstervloerkleden van de dikst mogelijke garens zoals mohair en alpaca. Het markeerde het begin van vijf jaar waarin Akkersdijk steeds terugkeerde naar Tilburg om door te ontwikkelen wat hij de vorige keer ontdekt had. Het verdikken van stoffen op de machine fascineerde hem zo dat hij zijn afstudeerproject eraan wijdde. Dat begon bij Textielfabrikant Innofa, maar toen de machines daar vier weken voor zijn afstuderen vrijgemaakt moesten worden voor een commerciële opdracht, klopte hij aan bij het TextielLab. Hij werkte er samen met productontwikkelaars aan ‘Ready-Made’, een collectie gevulde stoffen die als kant-en-klare patroondelen van de weef- en breimachine kwamen. “Ik wilde het eindproduct en het productieproces met elkaar integreren, zodat het DNA – de vorm van het kledingstuk – er al in zit als het van de machine komt.” 

Maarten Baas & Borre Akkersdijk - Animal Skin. Foto: Joep Vogels

Collectieopdracht
De samenwerking beviel goed en na zijn afstuderen werd hij door het museum gevraagd voor een collectieopdracht. Hij ging verder met het verdikkingsconcept, en stapte over van jacquard weven op breien. Akkersdijk wilde mode maken met gevulde matrasstoffen en vond in brei-experts Jan-Willem Smeulders en Huub Waulthers twee deskundige teamgenoten. “Jan-Willem was bedreven in de matrassentechniek en voelde goed aan wat ik nodig had, ik heb veel van hem geleerd. Al doende begreep ik steeds beter hoe de software van zo’n breimachine werkt, welk garen je nodig hebt en welke schaling. Oftewel: wat je moet aanleveren om het juiste product uit de machine te krijgen. Om te bereiken wat ik wilde, hebben we de rondbreimachine aangepast en de software gehackt. Het is natuurlijk heel bijzonder dat dat kon.” Door samen de grenzen van de machines op te zoeken lukte het een nieuwe techniek voor mode te ontwikkelen waarbij de onderkant, bovenkant en de vulling in één keer van de machine komen, met een dun randje voor het stikwerk.

“Zonder die eerste jaren in het TextielLab stond ik niet waar ik nu sta.” 

Oneindig geduld
Akkersdijk: “Wat fantastisch was aan mijn tijd bij het TextielLab, is het oneindige geduld van de technische mensen die mij hielpen. Het zo goed mogelijk proberen te doen van iets wat eigenlijk niet mogelijk was. En als het niet lukte, ook weer doorgaan via een andere route. De mindset was steeds: laten we het proberen. We hebben het nog nooit gedaan, dus let’s try. Dat is voor mij ontzettend waardevol geweest. Ik kon daardoor mijn eigen pad inslaan en een totaal andere esthetiek voor kleding ontwikkelen.” De vrijheid die Akkersdijk in het lab kreeg, zorgde ervoor dat hij zijn eerste echte kledingcollectie kon ontwikkelen met de matrastechniek. Daarmee had hij een goed portfolio in handen om aan de wereld te laten zien. Het feit dat de stukken getoond werden in het TextielMuseum hielp daarbij: “Als je werk in een museum hangt, is het ineens waarheid, dan doe je ertoe. Het vormde een mooie basis om mee naar de Paris Fashion Week en daarna ook de Amsterdam Fashion Week te gaan.”

Open source
Hij kwam al snel terug voor een tweede collectie, dit keer op eigen initiatief. “Het TextielLab was voor mij als net afgestudeerd ontwerper de ideale plek om te experimenteren met materialen en technieken. Dat is uniek, je kunt niet zomaar een fabriek binnenlopen om daar te testen.” Inmiddels heeft hij dichter bij huis, in Amsterdam, zijn eigen BYBORRE breilab opgericht. “Hiermee ga ik eigenlijk door op het punt waar het TextielLab stopt. Zij produceren niet voor de industrie; wij starten met kleine oplages, maar schalen die ook op – met de klant mee. Ik wil samen met de industrie innoveren. Door meer open source te werken maken we deze gesloten wereld transparanter. Daarom hebben we ook een pakket design software ontwikkeld: BYBORRE Create. Daarmee kunnen alle makers via een online editor hun eigen textiel creëren op de rondbreimachine; en laagdrempelige tool die een complex productieproces toegankelijk maakt en democratiseert. Ik geloof echt in een meer democratische manier van maken, zodat we met zijn allen kunnen groeien.”